Bas van der Heide
artiest - schrijver - verhalenman

Genealogie

Passie voor geschiedenis


Genealogie, oftewel stamboomonderzoek. Het boeit me al jaren. Sinds 2014 zoek ik mijn stamboom uit en ik ben er inmiddels achter gekomen dat deze klus meer dan een mensenleven zal gaan duren. Overal en nergens vind je weer nieuwe verhalen over je voorouders, of over mensen die aan je verwant zijn. Veel verhalen kruisen de grote geschiedenis.

Toen ik betrokken raakte bij de Familiestichting Haselhoff - mijn overgrootmoeder heette Hazelhoff, vandaar - vond ik het tijd worden om op deze website ook aandacht te besteden aan het leven van mijn voorouders en u wellicht te inspireren ook op zoek te gaan naar uw familiegeschiedenis. We kunnen namelijk best wat leren van die ouwe lui.

Publicaties op internet


Mijn volledige stamboom is te vinden op GenealogieOnline: een platform om je stamboom te kunnen publiceren. Het staat er in twee delen op. De ene publicatie beslaat mijn vaders kant, de andere die van mijn moeder. Ze gaan uit van mijn overgrootouders.

Startpunten:

  • Pieter de Boer (1895-1987) en Marieka Geertruida Klasiena Hazelhoff (1898-1987).
  • Simon Harm Lukkien (1897-1976) en Frouke Bos (1897-1986).

Startpunten:

  • Jan van der Heide (1902-1994) en Grada Willemina Brus (1909-1995).
  • Bernardus Gerhardus Schuurman (1913-1954) en Katrina Geertruida Lammers (1918-1993)

Stamboomklimmen


In 2020 maakte ik de serie Stamboomklimmen, waarin ik de plaatsen bezocht waar mijn voorouders woonden.

Bekijk alle afleveringen hier!

Boven het maaiveld...

In iedere tijd zijn er personen die boven het maaiveld uitsteken. Over mijn ene voorouder valt in het archief veel meer te vinden dan over de andere.

Hieronder kunt u een paar verhalen lezen over enkele voorouders van me die een bijzonder leven hebben gehad. Uiteraard hierbij heel veel dank aan diegenen die al onderzoek deden naar deze mensen voordat ik hieraan begon.

Antonius Geraets (1773-1842)

Antonius - of Antonie - Geraets was een rasechte Limburger. In 1773 werd hij gedoopt in een katholieke kerk die in de Tweede Wereldoorlog is gebombardeerd. Deze stond in Melick (vlakbij Roermond). Hij was een zoon van Hermanus Geraets en Elisabeta Hendrix. Hun voorouders kwamen allemaal uit dezelfde Limburgse omgeving.


Des te wonderbaarlijker is het dat hij - als jonge knaap - het Limburgse heuvelland vaarwel zei en zijn heil in Dordrecht ging zoeken. De reden van zijn vertrek is mij nooit helemaal duidelijk geworden. Waarschijnlijk wenste hij verbetering van bestaan.

Op dat moment (rond 1800) ging het niet bepaald goed met Nederland. De Fransen hielden ons land in hun Napoleontische greep. De meeste mensen waren straatarm. Dat kwam ook door de periode ervoor: de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden met haar stadhouders functioneerde al jaren niet meer naar wens. Zogeheten patriotten probeerden de Oranjes de macht te ontzeggen, en in 1795 lukte dit ook. Napoleon en zijn familie bleken later ook geen stabiele figuren, waardoor Willem Frederik, zoon van de laatste erfstadhouder, in 1813 in onder luid gejuich werd gekroond tot Koning Willem I.

Geraets kan ook voor de liefde richting het westen zijn getrokken. Hij trouwde in 1803 met de Duitse Hermina Petronella Pierlo. Zij kwam uit de stad Kranenburg en dat ligt vlakbij Melick. Het zou kunnen dat ze samen hebben gereisd, alvorens ze gingen trouwen.

In Dordrecht werden ook hun eerste drie kinderen geboren, waaronder mijn voormoeder Elisabeth Geraets (1805-1882). Blijkbaar beviel het leven in Dordrecht niet zo best, want rond 1807 vertrokken ze naar Delfshaven. Dat is nu een stadsdeel van Rotterdam, maar destijds was het een zelfstandige plaats met een grote haven. Hij verdiende daar onder meer zijn brood als suikerbakkersknecht, maar werd er allesbehalve rijk van.


Op 2 november 1818 veranderde hun leven: ze betrokken een woning van de Maatschappij van Weldadigheid in Frederiksoord (Drenthe). Oprichter Johannes van den Bosch  - oud-militair en vriendjes met net gekroonde Koning - wilde de armoede in Nederland volledig doen verdwijnen. Door het oprichten van 'vrije kolonies' waarin armen min of meer heropgevoed werden door te werken voor hun geld, hoopte hij de leefomstandigheden in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden grondig te verbeteren.

Hij stelde door het hele land subcommissies aan die de eerste bewoners, zogeheten kolonisten, bij elkaar moesten gaan zoeken. De familie Geraets kwam blijkbaar direct in aanmerking, want ze behoorden tot de eerste 52 families die naar Frederiksoord trokken. Vermoedelijk waren ze geschikt omdat Antonie in Melick een tijd boerenknecht was geweest en hij dit werk ook in Frederiksoord moest uitvoeren. Hij had kortom de benodigde ervaring.

Ze leefden ten tijde van hun plaatsing al enkele jaren van de liefdadigheid, bezaten wel een bed, maar geen lakens en Antonie had slechts een hemd ter verschoning.

Hun opname in de proefkolonie zorgt ervoor dat het gezin vanaf 1818 goed te volgen is. Brieven uit het archief van de Maatschappij - waarin de kolonisten uitvoerig werden besproken - zijn bewaard gebleven.


Het moet een gekke gewaarwording zijn geweest voor de Geraets'. Ze werden geboren in divers heuvelland, woonden daarna in een grote havenstad en nu zaten ze ineens tussen woeste gronden die nog ontgint moesten worden. Ze begonnen volledig opnieuw. Antonie werd dus landbouwer, zijn vrouw spinde en hun kinderen gingen meestentijds gewoon naar school. Veel kolonistenhuisjes in Frederiksoord zijn inmiddels afgebroken, maar het huisje dat bewoond werd door de familie Geraets staat er nog. Het huidige adres is M.E. van de Meulenweg 5 in Frederiksoord.

Sommige bewoners van de Maatschappij waren lastig. Ze voelden zich betutteld en op de vingers gekeken. Antonie niet. Hij behoorde binnen de kortste keren tot de best presterende kolonisten. Hij verdiende veel geld en misdroeg zich nooit. Even leek een epidemie, waar het hele gezin goed ziek van is geweest, hun gelukkige leven te verpesten, maar ze herstelden allemaal.

In 1823 kreeg Antonie meer zelfstandigheid. Hij mocht gaan boeren net buiten een nieuw deel van de Maatschappij: de Ommerschans. Hij kreeg een grote hoeve tot zijn beschikking en andere kolonisten gingen voor hem werken. Hiermee was hij een van de levende bewijzen van de effectiviteit van de Maatschappij. Met een beetje hulp kwam hij er helemaal bovenop. Daarin was hij wel een uitzondering.

In het midden van de 19de eeuw werd de Maatschappij opgeheven. Alleen de onvrije kolonies op de Ommerschans en in Veenhuizen werden overgenomen door de staat als gevangenissen. Het ambitieuze project van Johannes van den Bosch was mislukt, maar met de kennis van nu wel het begin van onze huidige verzorgingsstaat.


Misschien was Geraets ook succesvol omdat hij een ruimdenkend man was. Menig katholieke vader uit die tijd is niet blij als zijn dochter trouwt met een protestantse jongeman. Antonie keek hier anders naar. Mijn voormoeder Elisabeth trouwde met hervormde kerk-aanhanger Meine van der Heide (1799-1857). Ze was in verwachting van hem, dus ze moesten wel.

De Maatschappijdirectie - de uit Friesland afkomstige Meine werkte als wijkmeester in Veenhuizen en Ommerschans - zal misschien hebben tegengestribbeld, maar alles wijst erop dat Antonie een goed woordje voor zijn dochter en aanstaande schoonzoon deed.

Toen een controleur van de kolonie - die de huisjes bezocht - enkele jaren eerder namelijk aan Antonie vroeg wat het gezin buiten werktijd zoal deed, toog hij direct naar boven en kwam hij terug met het Nieuwe Testament in een uitgave van een eeuw oud. Aan wat liedteksten achterin maakte de controleur op dat Geraets katholiek was, waarop Antonie vriendelijk lachte. Hij sprak vervolgens woorden van verdraagzaamheid tussen Roomsen en Protestanten uit.

Antonie werd ook wel de 'brave Geraets' genoemd. Hij maakte zich niet zo snel kwaad, zo blijkt.


Antonius Geraets overleed in zijn hoeve op de Ommerschans op 2 augustus 1842, na een turbulent en indrukwekkend leven. Hij heeft zijn succes grotendeels aan zichzelf te danken door zijn doorzettingsvermogen en trouw, met veel dank aan Johannes van den Bosch en de Maatschappij van Weldadigheid.


In 2020 bezocht ik in Stamboomklimmen onder meer Melick, de geboorteplaats van Antonie Geraets.


Bronnen:

  • Drents Archief, archief van de Maatschappij van Weldadigheid.
  • Van der Heide, W. (2019). Onzichtbare Mensen. Leven in de echo van de Ommerschans: Elisabeth van der Heide - Geraets. Lutten: Boekwriter4All.
  • Koch, J. (2013). Koning Willem I. Amsterdam: Uitgeverij Boom.
  • kolonienvanweldadigheid.eu.
  • Museum de Proefkolonie, Frederiksoord.
  • Regionaal Historisch Centrum Limburg.
  • Schackmann, W. (2006). De proefkolonie. Amsterdam / Antwerpen: Uitgeverij Atlas Contact.
  • Schackmann, W. (2009). Rotterdamse kolonisten in de landbouwkoloniën. Rotterdam: Rotterdams Jaarboekje.
  • Schackmann, W. (2013). De bedelaarskolonie. Amsterdam / Antwerpen: Uitgeverij Atlas Contact.
  • waanzinnigewereld.nl.


Derck Haselhoff (1600-1650)

Wanneer de hoofdpersoon van dit verhaal is geboren, is niet met zekerheid te zeggen. Ook de exacte plaats van zijn wieg blijft in nevelen gehuld.


Wel zeker is dat Derck Haselhoff een Duitse militair was die op 24 februari 1628 trouwde met Geertruijd Luckas. Derck was gelegerd in Oudeschans (toen Bellingwolderschans), een hermetisch afgesloten vestingstadje in Oost-Groningen. Met hun huwelijk wijdden ze de kerk in het plaatsje haast in: het werd twee jaar eerder gebouwd.

Vermoedelijk kwam Derck uit een plaatsje vlakbij Dortmund, waar al decennialang een erf Haselhoff ligt. In dezelfde periode wordt in Oost-Groningen ook een Hanss Haselhoff genoemd in documenten. Hij was ook militair en het ligt voor de hand dat Derck en Hanss directe familieleden waren. Wellicht zijn ze gelijktijdig of vlak na elkaar naar Westerwolde gereisd.

Derck kreeg met Geertruijd ten minste twee kinderen, maar zij overleed redelijk snel na hun huwelijk. Rond 1637 trouwde Derck voor de tweede keer, deze maal met de eveneens Duitse Magdalena Saxenhausen. Zij werd in 1616 in Amsterdam gedoopt en was een nazaat van een oude burgemeestersfamilie uit Wesel. De meeste Haselhoffs die nu leven, zijn nakomeling van dit echtpaar.


Rond 1637 kreeg Derck een nieuwe betrekking in Westerwolde: hij werd borggraaf. Samen met de drost van de omgeving zorgde hij ervoor dat het veilig bleef in het gebied. Derck had hierin een uitvoerende functie. Hij rekende  criminelen in en sprak zo af en toe ook nog een beetje recht. De streek Westerwolde werd destijds bestuurd vanuit de nog altijd bestaande Burcht in Wedde. Derck woonde in de ambtswoning: het borggraafhuis. Dit was naast woonhuis ook een soort herberg, en dus een ontmoetingsplek voor het dorp. Het borggraafhuis heeft in de eeuwen erna nog bestaan, maar sinds 1972 staat op deze plek het gemeentehuis van de gemeente Westerwolde, voorheen Bellingwedde.

Vijf generaties Haselhoff die na Derck kwamen, werden ook borggraaf, tot deze functie in 1803 werd afgeschaft. Daarmee is de geschiedenis van de streek Westerwolde nauw verbonden met die van de familie Haselhoff.

Veel meer is niet over het leven van Derck Haselhoff bekend, maar zijn nazaten zijn wel al jaren met onderzoek bezig. Vrijwel iedereen die de naam Haselhoff draagt, heeft Derck als stamvader. Door de eeuwen heen is het namenpakket uitgebreid met variaties als Hazelhoff, Hazelhoff Roelfzema, Haselhoff Lich Kasteleijn en Hazelhoff Heeres. In 1989 werd de Familiestichting Haselhoff opgericht, dat het inzichtelijk maken van de familiegeschiedenis en het organiseren van familiedagen tot doel heeft. De stichting heeft door de jaren heel veel gepubliceerd, waaronder twee lijvige boeken over de familie en een HaselhoffBulletin, dat sinds de oprichting twee keer per jaar verschijnt. Hierin wordt door een aantal familieleden actueel onderzoek beschreven.


Maar hoe loopt het af met Derck? Hij overlijdt op 10 december 1650 en wordt begraven bij de kerk in Wedde. Magdalena Saxenhausen hertrouwt met Nanno Doedens en zij overlijdt in 1679. Ze wordt bij Derck begraven. Tamelijk uniek is dat hun eeuwenoude graf nog steeds bestaat. Op de steen staan de wapens van de families Haselhoff en Saxenhausen. Het wapen van Derck verbeeldt onder meer drie eikenbomen, waarvoor twee hazen lopen. De hazen staan voor het deel 'Hasel' en de bomen laten een stukje 'hoff' of boerderij zien. Ook staan drie eikenbomen symbool voor de rechtsprekende macht. Het wapen dat in 1990 officieel door de familiestichting werd geregistreerd, is op het wapen van Derck gebaseerd.

Leuk feitje tot slot: Derck Haselhoff heeft veel beroemde nakomelingen. De bekendste is de Soldaat van Oranje Erik Hazelhoff Roelfzema (1917-2007), maar ook Liesbeth List (1941-2020), architect Hendrik Petrus Berlage (1856-1934), cabaretier Vincent Bijlo (een achterkleinzoon van Berlage) en schrijver Louis Couperus (1863-1923) stammen af van Derck.

In 2020 bezocht ik in Stamboomklimmen de Burcht en het graf van Derck Haselhoff in Wedde.


Bronnen:

  • Hazelhoff, A. (2019, juni). HaselhoffBulletin 1/19. Wedde: Familiestichting Haselhoff. Pag. 9 t/m 17.
  • Hazelhoff, A. en Hazelhoff, J.H.A. (1992). Kroniek van het geslacht Haselhoff. Wedde: Familiestichting Haselhoff.
  • Hazelhoff, A. en Hazelhoff, R. (2010). Nieuwe kroniek van het geslacht Haselhoff. Wedde: Familiestichting Haselhoff.
  • Groninger Archieven.
  • Vink, B. (2011, 6 februari). Verborgen verleden: Liesbeth List. Hilversum: Stichting NTR.
  • Wegman, C.J. en Wegman R.M.A. (2004). Westerwolders en hun woningbezit. Deel 6: Het kerspel Wedde (1). De Marke Wedde. Assen: Uitgeverij Van Gorcum.

Tonko Aijolts (1695-1766)

Aan de Hereweg op nummer 87 in Meeden staat sinds 1856 boerderij de Goare, zo genoemd door voormalig bewoner Dethmer Hommo Edzens, die deze naam afleidde van een passage uit een brief uit 1681, waarin een stuk land, behorend bij de boerderij die er toen stond, de Gare werd genoemd. Dit was in Oost-Groningen overigens een algemene benaming voor spits lopende stukken land, dus de plek van deze specifieke Gare is niet meer te achterhalen.

 

In de eerste helft van de 18de eeuw was het echtpaar Tonko Aijolts en Eetje Eenjes eigenaar van de boederij en de omliggende landen. Zij waren de voorouders van Dethmer Edzens, maar ook van mij, zij het op een andere manier.

Boerderij de Goare in april 2020. Foto: auteur.

Tonko Aijolts gold in zijn tijd als de rijkste boer van het Oldambt – het gebied waar Meeden van oudsher deel van uitmaakt. Hij bezat veel land, maar had ook allerlei nevenfuncties. Hij was bijvoorbeeld kerkvoogd van Meeden en is vereeuwigd in een opschrift dat staat op het orgel in de kerk. Deze is door de beroemde Duitse orgelbouwer Albertus Antoni Hinsz gebouwd in 1751, toen Tonko er kerkvoogd was. Het opschrift luidt dan ook: Dit orgel is ter eeren Godes gemaakt ter tyd als Wesselus Knock pastor, Tiddo Syerts en Toncko Ayolts kerkvoogden deses carspels waren door A.A. Hins Ao MDCCLI.

Als kerkvoogd was Tonko verantwoordelijk voor het beheer van de bezittingen van de kerkelijke gemeente, zoals het kerkgebouw zelf, de pastorie en de kosterswoning.

 

Van rijke mensen bestaan doorgaans redelijk wat documenten, dus ook over Tonko bestaan akten. Hieruit valt zijn karakter goed op te maken. Duidelijk is dat hij de bezittingen van de kerk met hand en tand verdedigde. Letterlijk. De kerkenraad lag bijvoorbeeld regelmatig in de clinch met schoolmeester Hagenus en zijn vrouw. Tonko en Hagenus gaan zelfs met elkaar op de vuist op de openbare weg. In september 1749 wordt een kerkraadsvergadering gehouden en Tonko heeft al zijn klachten opgeschreven. Zo loog Hagenus volgens hem over het feit dat hij de kerkdeur niet op slot kon krijgen, waardoor er kaarsen uit de kerk werden gestolen, heeft hij een tephaak (om kolen mee uit het vuur te kunnen halen) voor eigen gebruik op de rekening van de kerk gezet en nam hij een woekerrente van de schoenmaker Pieter Jans, door voor het lenen van 15 gulden een jaarrente te eisen. Uiteraard werd dit ontkend.

Margaretha Tikiling, Hagenus’ echtgenote, heeft Tonko beledigd in het bijzijn van andere mensen. Zij stelde echter dat het niet per se aan hem gericht was. Tonko eist genoegdoening, maar dit wordt niet ingewilligd. Een vreemde zaak; de kerkenraad vond wellicht dat Tonko ook niet geheel onschuldig was in deze kwestie.


De kerk van Meeden in 1986. Bron: Dienst Landelijk Gebied (Van 't Hof), Collectie Groninger Archieven.



Een kleurrijk man kortom, die Tonko. Maar als er de afgelopen jaren door anderen geen goed onderzoek was verricht naar de stamlijn van Tonko Aijolts en Eetje Eenjes, dan had ik nooit geweten dat zij mijn voorouders waren. Ik ben namelijk afkomstig uit een ‘onechte’ lijn. 

 

De zoon van Tonko, Eenje Tonkes, is mijn voorouder. Maar hij was niet getrouwd met zijn vriendin Anje Jans, met wie hij in 1745 een tweeling kreeg - onder meer mijn voorouder Tonko Jans, de onechte kleinzoon van Tonko Aijolts. Flink wat archiefspeurwerk ging vooraf aan deze vaststelling (H. Stuut, Gruoninga, 2002). Uit een civielrechterlijke procedure voor de drost van het Oldambt bleek dat de voormond (Anje Jans was met 23 jaar en ongehuwd wettelijk minderjarig) over Anje Jans – Hindrik Willems – een procedure startte tegen Eenje Tonkes, waarop vader Tonko Anje Jans weer aanklaagde.

Volgens Hindrik Willems heeft Eenje ooit aan Anje beloofd dat hij met haar zou trouwen, waaruit ‘vleeschelijke conversatie’ voortvloeide. Verschillende getuigen meldden vervolgens dat zij Eenje en Anje nooit samen hebben gezien. Dit alles speelt zich af in 1747, twee jaar na de geboorte van de tweeling.

 

Uit verschillende akten blijkt dat Eenje’s verstandelijke vermogens niet om over naar huis te schrijven waren. In een akte is hij bijvoorbeeld helemaal afhankelijk van zijn broer Edzo, die nota bene zestien jaar jonger is. Daarnaast heeft vader Tonko bij de getuigenissen tegen zijn zoon steeds op de achtergrond gestaan: mogelijk ter intimidatie en bescherming van zijn zoon. Daarnaast trouwde Eenje pas in 1772 (hij was toen 55 jaar) met ene Siewertje Aijolts. Zij trouwde voornamelijk met hem omdat ze dan de grote boerderij van zijn ouders gingen bewonen, maar aan die verwachting kon hij niet voldoen. Moeder Eetje bleef zitten waar ze zat, waardoor Siewertje zich nogal benadeeld voelde. Hieruit is op te maken dat men ontzettend veel moeite heeft gedaan om Eenje aan de vrouw te krijgen en dat hij niet echt assertief kon handelen bij het verkrijgen van de boerderij. Het was namelijk zijn eigendom na het overlijden van vader Tonko.

 

Het echte bewijs dat Tonko Jans en Eetje Jans kinderen van Eenje en Anje zijn ontbreekt, want Tonko heeft er als kerkvoogd voor gezorgd dat de doop niet in de kerkboeken terecht is gekomen. Het geboortejaar is dan ook enkel op te maken uit de overlijdensakte van Tonko Jans. Ook zijn de namen van de kinderen vervormd, want normaliter kregen kinderen in die tijd als achternaam de naam van de vader. Tonko Jans en Eetje Jans zouden dus Tonko Eenjes en Eetje Eenjes moeten hebben geheten. Maar wat blijkt: in verschillende latere akten worden ze wel degelijk zo genoemd, wat toch als bewijs kan gelden voor het vaderschap van Eenje Tonkes, aangevuld met de procedures.

 

Uit de tweede procedure (Tonko Aijolts tegen Anje Jans) blijkt namelijk dat Tonko Anje verbood haar kinderen te vernoemen naar een lid van de familie Tonkes. Dat het later toch anders gelopen is, blijkt uit het feit dat haar kinderen toch Tonko en Eetje heetten.

 

Kortom: mijn voorouders in de tiende generatie zijn wel degelijk kerkvoogd Tonko Aijolts en zijn vrouw Eetje Eenjes, al heeft hij er bij leven alles aan gedaan om dat verborgen te houden. Als hij dat niet gedaan had, had mijn leven er wellicht anders uit gezien, omdat ik dan had kunnen meedelen in zijn kapitaal. De generaties die wel erkend zijn, waren welgesteld. Dat blijkt onder meer uit een in 1937(!) verschenen genealogisch boekje met de stamboom van Tonko en Eetje, geschreven door een rijke nazaat uit Haren. ‘Mijn’ Eenje Tonkes wordt erin vermeld als kinderloos. Omdat de schrijver ook niet beter wist.

 

Tja. Zo gaan die dingen.

De grafsteen van Tonko Aijolts en Eetje Eenjes in de kerk van Meeden. Bron: Het nageslacht van Tonko Aijolts en Eetje Eenjes (J. Tonkes, 1937).



Bronnen:

Nicolaus Schmaal (1692-1757)

De familie Schmaal is een zeer oude familie. Vanaf de 16de eeuw bracht het geslacht vele predikanten, dominees en kerkvoogden voort, die hun opleiding niet zelden genoten aan de universiteit in Groningen. Harmannus Schmaal werd bijvoorbeeld op 31 juli 1684 ingeschreven als student talen en werd daarna predikant te Blijham. Hij voerde een wapen dat deels terug te leiden is naar zijn grootmoeder: Klaertien van Besten. Zijn zoon Nicolaus gebruikte dit wapen ook. De beschrijving van het wapen Schmaal op het graf van Nicolaus luidt:


I. 'Vijf aanstotende ruiten onder elkaar en een omgewende hond komende uit de vierde ruit van boven, en in de rechterbovenhoek vier rozen onder elkaar.' Helmteken: heraldische roos.

Het gecombineerde wapen Schmaal (links) en Haselhoff (rechts) op de grafsteen van Nicolaus Schmaal en Magdalena Haselhoff uit 1718 in de kerk van Wedde. Bron: Kroniek van het geslacht Haselhoff (1992).


Nicolaus werd rond 1692 gedoopt, maar het doopboek van Blijham uit die tijd ontbreekt, dus de precieze datum is niet meer te achterhalen. Hij was een zoon van de genoemde Harmannus en zijn eerste vrouw Pietertjen Lagerhuisen. Hij heeft zijn moeder echter niet lang gekend: zij overleed toen Nicolaus ongeveer 5 jaar was, tussen 1695 en 1697.


Zijn vader trouwt daarna met andere familie van me: de dertien jaar jongere Beelke Haselhoff, kleindochter van de hierboven beschreven Derck. De families Schmaal en Haselhoff zijn niet alleen door dit huwelijk, dat Nicolaus vier halfzusters en twee halfbroers oplevert, nauw aan elkaar verbonden, maar ook doordat zowel Nicolaus als zijn dochter (en mijn voormoeder) Petertjen met een Haselhoff trouwt. Hierdoor stam ik af van twee zonen van Derck Haselhoff. In die tijd was het geen groot probleem om met verwanten te trouwen, zeker niet als dat bepaald bezit binnen de familie hield. Petertjens echtgenoot was door al die Haselhoffs ook haar achterneef.


Over Nicolaus' huwelijk en kinderen later meer, want voordat hij trouwt wordt hij, net als zijn vader, student aan de Groningse universiteit. Dat hij kan studeren is te danken aan het kapitaal in de familie. In akten worden vader Hermannus en zijn tweede vrouw vaak als verstrekkers van geldleningen genoemd. Hij studeert oude talen (filologie) en theologie, waarna hij als dominee van 1712 tot 1714 een uitstapje naar Duitsland (Logumer Vorwerk, Oost-Friesland) maakt, om vervolgens in dezelfde functie neer te strijken in Wedde.

Het werkterrein van Nicolaus Schmaal: de kerk in Wedde, met op de voorgrond de in 1943 afgebrande pastorie. Bron: F.H. Smid, Collectie Groninger Archieven.


Op 22 mei 1713 trouwt Nicolaus met Magdalena Haselhoff, net als zijn stiefmoeder een kleindochter van Derck Haselhoff, en ze krijgen drie kinderen. Als Magdalena's moeder Anna Tidden een jaar later overlijdt, hebben ze recht op een deel van de erfenis. Het gaat onder meer om veel land rondom Winschoten, dat door anderen wordt gepacht. Ze slepen, naast de goede baan van Nicolaus, ook daarmee inkomsten binnen.


Lang zijn Nicolaus en Magdalena echter niet getrouwd, want zij overlijdt al in 1718. Op haar grafsteen in de kerk van Wedde staat: 'Anno 1718, den 1 september, is de deugtzame Magdalena Haselhoff, gewesene huisvrouw van Do. Nicolaus Schmaal, in het 29 jaar haars ouderdoms in den Heere ontslapen, verwagtende een salige opstandinge door Jesum Chritsum.' Ja, een hele mond vol.


Nicolaus hertrouwt met Engeltjen Harms Stobbe rond 1720 en met haar krijgt hij nog eens tien kinderen. Hun eerste dochter wordt vernoemd naar Nicolaus' overleden vrouw. In 1734 gaat een deel van de hierboven genoemde erfenis naar familieleden van Magdalena.


Bij beide echtgenotes maakt Nicolaus er een gewoonte van om bij de doop van hun kinderen hun namen weg te laten in het doopboek. Er staat dan alleen 'Anno 1714 den 17 maaij op de dag mijner bevestinge hic loci is mijn dogter Petertjen ged.' Tweede zoon Hans krijgt bij de doop echter wel de naam Haselhof en wordt genoemd naar Nicolaus' vrouw, maar Hans gebruikt de rest van zijn leven gewoon de naam Schmaal.

De handtekening van Nicolaus Schmaal en zijn stiefgrootvader Lucas Haselhoff, die op 13 november 1716 als getuigen optreden bij een huwelijk in Blijham. Bron: Groninger Archieven.


Op 1 augustus 1757 overlijdt Nicolaus. Hij is dan 43 jaar dominee van Wedde geweest. Een paar jaar later wordt hij als dominee opgevolgd door zijn zoon Theodorus, die op dat moment in Enkhuizen verblijft omdat zijn vrouw daar vandaan komt. Hij zorgt in Wedde echter voor een schandaal. Theodorus staat regelmatig dronken op de preekstoel en zoekt ruzie met mensen in het dorp.


Een sprekend voorval is eentje uit februari 1782 waarbij ook weer een Haselhoff, de borggraaf Elso, betrokken is. Het borggraafhuis was in dit tijd niet alleen woonhuis van de man dit die ambt - wat onder meer het arresteren van verdachten van misdrijven inhield - bekleedde, maar ook een café.

Daarvan maakte Theodorus gretig gebruik. Hij kwam al dronken binnen en begon uit een fles te drinken waaruit de borggraaf en andere getuige Pachlig al hadden gedronken. Kennelijk was Theodorus boos op de borggraaf, want hij schold hem uit voor 'schelm' en 'schurk.' De borggraaf werd kwaad en Theodorus probeerde de ruzie te temperen door hem zes flessen wijn aan te bieden, maar dronk zelf ook veel van de flessen en viel daarna twee keer van zijn stoel. Toen Theodorus ook nog met een mes begon te zwaaien, was de maat vol en deden de borggraaf en Pachlig aangifte.


Gelukkig heeft vader Nicolaus dit alles niet meer mee hoeven maken. Maar het is wel het bewijs dat menselijke trekken van alle tijden zijn.

Bronnen:

  • Doop-, trouw- en begraafboeken in de provincie Groningen. Doop- en trouwboek Wedde, 1701-1811. Toegang 124, aktenummer 504, Groninger Archieven.
  • Hazelhoff, A. en Hazelhoff, J.H.A. (1992). Kroniek van het geslacht Haselhoff. Wedde: Familiestichting Haselhoff. Pag. 132/133.
  • Hazelhoff, A. (1995, oktober). Een 18de-eeuws voorval in het borggraafhuis te Wedde. HaselhoffBulletin 2/95. Wedde: Familiestichting Haselhoff. Pag. 12-13.
  • Gerechten in Westerwolde en Bellingwolde. (1538-1761). Register van aantekeningen. Toegang 732, inv. nr. 1057, Groninger Archieven.
  • Nijboer, H. (2017, september). Het notariaat in Wedde. Een beknopte geschiedenis van negen notarissen vanaf 1811. Naar: https://notarisweggemans.nl/.
  • Veldhuis, A. (1999). Smale, Smaal, Schmaal: de acht generaties Schmaal na Catharina Hoepenbinder. Gruoninga, jaargang 44. Groningen: Nederlandse Genealogische Vereniging.
  • Wegman, C.J. en Wegman R.M.A. (2004). Westerwolders en hun woningbezit. Deel 6: Het kerspel Wedde (1). De Marke Wedde. Assen: Uitgeverij Van Gorcum.


Willem Willemsz Posthumus (1645-1694)

In de 17de eeuw was het een zeldzaamheid als je kon lezen en schrijven. Veel mensen maakten afspraken mondeling en als ze al eens een handtekening moesten zetten bij bijvoorbeeld een notaris, tekenden ze een kruisje of een plusje. De notaris vermeldde er dan bij: 'dit merk is gezet door...'

Willem Willemsz Posthumus wilde hier iets aan doen en pionierde als schoolmeester op de kerkschool in Andijk.


Hoe hij aan de kennis kwam om schoolmeester te worden, is niet meer te achterhalen. Zijn vader was in ieder geval een Willem, gezien zijn naam Willemszoon. De naam Posthumus betekent 'gedoopt na de dood van de vader.' Het is dus aannemelijk dat Willem zijn gelijknamige vader nooit gekend heeft. Volgens een latere akte had hij twee broers die Wigger Willemsz en Jan Willemsz Langedijk heetten, respectievelijk wonend in Midwoud en Zwaag. Dat duidt er wellicht op dat Willem niet in Andijk geboren is. Hij is er in ieder geval niet gedoopt: Andijk had pas vanaf 1666-1667 een kerk, in het Buurtje.

De kerk van het Buurtje in Andijk, met erachter de school van meester Posthumus. Foto: auteur.


Willem heeft die kerk gebouwd zien worden en was de eerste van een lange reeks schoolmeesters die namens de kerk kinderen mocht onderwijzen in onder meer lezen en schrijven. In die tijd was er een tweede school in Andijk, maar Willem maakte het schooltje in het Buurtje tot zo'n groot succes dat de andere algauw degradeerde tot bijschooltje en later helemaal verdween.


Toen de kerk er net stond, was er bij de bewoners van Andijk nog wat onwennigheid hoe hiermee om te gaan. Dat bewijst een akte van 21 januari 1669. Verschillende omwonenden discussiëren over het al dan niet verhogen van het hek bij de kerk.


Het hek bij de 'nieu-geboude kerck' wordt volgens eiser Kornelis Teunisz Spijker (winkelier, wonend naast de kerk) veel gebruikt door kerkbezoekers en schoolgangers. Mensen moeten dan een stukje over zijn erf, maar dat vindt hij geen probleem.
Spijker wil het hek niet verhoogd hebben, omdat de kerkgangers anders over de glibberige dijk zouden moeten. Dat zou 'groote onruste en verwijderinge' in de gemeente veroorzaken. Iedereen was het voorheen daarmee eens, maar nu wil Jan Mattheusz Prins het hek wel hoger hebben. Hierbij wordt hij gesteund door kerkmeester Pieter Cornelisz Schoenmaker.
De zoon van Prins is ook winkelier en volgens Spijker wil hij het hek alleen hoger hebben omdat zijn zoon dan meer klandizie zou krijgen, gezien de mensen dan niet meer automatisch langs zijn winkel komen. Volgens Spijker is het doel van Prins en de kerkmeester alleen maar om hem 'uyt te roeien.'

Willem treedt hier op als getuige, omdat hij schoolmeester van de kerk is.

De handtekening van 'mr. Willem Posthumus' onder de akte over het kerkhek (21-01-1669). Bron: Westfries Archief.

Scholing was vroeger een taak van de kerk. Bij het dopen van kinderen in Andijk vroeg de dominee zelfs of de ouders van plan waren het kind te laten onderwijzen, als het zover was. Velen antwoordden dan braaf 'ja.' In de praktijk kwam dat vaak niet zo uit, want kinderen van armen moesten gewoon zo vroeg mogelijk aan het werk.


Hoe Willem werkte, is niet zo makkelijk meer te achterhalen, maar jaren na zijn vertrek stelde de kerkenraad een reglement op voor de schoolmeester in het Buurtje. Zo krijgen we een idee van de werkwijze van Willem. De meester was verplicht om vijf dagen in de week van negen tot elf en van één tot drie lessen te geven. De zaterdagen waren vrij, mits er in de rest van de week verzuimd was. Als er ijverige leerlingen waren, moest de meester ook avondschool geven, van zeven tot negen uur. Voor leren lezen en spellen betaalden de kinderen twee stuivers per maand, leren schrijven kostte drie stuivers en 'cijferen' maar liefst zes.


Kennelijk heeft Willem Posthumus zijn liefde voor het schoolmeestersvak en het belang van lezen en schrijven goed kunnen overbrengen op zijn nageslacht. Kleinzoon Simon Groot (eigenlijk ook Posthumus, maar doordat men hem vanwege zijn lengte 'Groote Sijmen' noemde is hij de naam Groot gaan voeren) laat in 1753 na het overlijden van zijn eerste vrouw in het contract van levensonderhoud van hun drie kinderen vastleggen dat hij zijn 'drie kinderen zal onderhouden, opvoeden en grootmaken, ook laten leeren leezen, schrijven, en behoorlijk doen onderwijzen.'


Na Willems dood neemt zijn zoon Willem de honneurs waar en wordt hij schoolmeester. Hij wordt op zijn beurt opgevolgd door diens zoon, weer een Willem Posthumus. Een eeuw later is een van de laatste schoolmeesters Cornelis Claasz Singer. Hij treedt in dienst in 1752 en overlijdt op 11 mei 1799. Hij was 47 jaar meester in Andijk en toevallig ook een voorvader van me. Een kleine wereld in Andijk.

In 2020 bezocht ik het Buurtje in Andijk, waar zowel drie generaties Willem Posthumus als Cornelis Singer schoolmeesters waren.


Bronnen:

  • Kistemaker, P. (1997). Groei en bloei van de geschiedenis van Andijk. Schoorl: Uitgeverij Pirola.
  • Kistemaker, P. (1979). Het geslacht Groot (stam Posthumius). Andijk: eigen beheer.
  • Notarissen in West-Friesland. (1552-1843). Grootebroek, akten notaris Outger Slaghem, 1742-1756. Toegang 1685, inv. nr. 1679, aktenummer 129.
  • Notarissen in West-Friesland. (1552-1843). Wervershoof, akten notaris Jacob Roosekrans, 1666-1677. Toegang 1685, inv. nr. 5408, aktenummers 13, 16, 17 en 41, Westfries Archief.
Share by: